Spiervezeltypes

Vrouw van achteren met gespannen spieren in de schouderbladen

De twee belangrijkste categorieën spiervezels – type I en type II – variëren in hun chemische en mechanische eigenschappen (Wilson et al., 2012). Type I spiervezels zijn langzamer om maximale spanning te produceren en beter bestand tegen vermoeidheid, daarom worden ze vaak aangeduid als “slow-twitch” spiervezels. Omgekeerd zijn type II snel om snel spanning maar vermoeidheid te produceren, daarom worden ze vaak aangeduid als “fast-twitch” spiervezels (Joumaa et al., 2015).

Type I spiervezels zijn kleiner in grootte dan type II, maar bevatten een groot aantal haarvaten, mitochondriën en myoglobine, wat zorgt voor een betere levering van zuurstof en leidt langzamer tot vermoeidheid. Myoglobine is vergelijkbaar met hemoglobine – het rode, zuurstofdragende pigment in rode bloedcellen – daarom worden spiervezels van type I vaak aangeduid als “rode vezels” (Wilson et al., 2012). Type I-vezels zijn belangrijk voor spieren die langdurige contracties moeten produceren die nodig zijn voor stabilisatie en posturale controle (bijv. het diepe spierstelsel van de wervelkolom) (Moore et al., 2018; Wilson e.a., 2012).

Type II spiervezels zijn groter in omvang en produceren maximale spanning sneller dan type I vezels. Over het algemeen bevatten type II-vezels minder haarvaten, mitochondriën en myoglobine. Vanwege het beperkte myoglobine hebben ze een laag oxidatief vermogen, zijn ze snel vermoeid en worden ze vaak “witte vezels” genoemd (Wilson et al., 2012). Deze vezels zijn belangrijk voor spieren die bewegingen produceren en die een hoog niveau van kracht en uithoudingsvermogen vereisen, zoals de quadriceps tijdens het sprinten (Brunner et al., 2007).

Het is belangrijk op te merken dat alle spieren verschillende combinaties van zowel type I als II vezels hebben. Concentraties van elk zullen variëren afhankelijk van de functie van de spier en genetica. Binnen het kuitcomplex is bijvoorbeeld aangetoond dat de soleusspier meestal bestaat uit spiervezels van type I, terwijl de gastrocnemius een meerderheid van type II-vezels heeft (Balius et al., 2013; Edgerton e.a., 1975).

This website uses cookies. By continuing to use this site, you accept our use of cookies.